- neck
- adj. met betrekking tot de hals; dichtbij--------n. nek; brutaal--------v. Vrijen, kussen (met) (slang)neck1[ nek] 〈zelfstandig naamwoord〉1 hals ⇒ nek2 hals(lijn) ⇒ kraag3 〈benaming voor〉hals(vormig voorwerp) ⇒ 〈bijvoorbeeld〉 flessenhals4 (zee/land/berg)engte♦voorbeelden:1 〈sport〉 by a neck • met een halslengte (verschil)〈sport〉 neck and neck • nek aan nek4 a neck of land • een landengte¶ neck and crop • geheel en al〈voornamelijk Amerikaans-Engels〉 neck of the woods • buurt, omgevingbreak one's neck • zijn hals/nek breken; 〈informeel〉zich uit de naad werken〈informeel〉 breathe down someone's neck • iemand op de hielen zitten; iemand op de vingers kijken〈slang〉 get it in the neck • het voor zijn kiezen krijgenrisk one's neck • zijn leven wagen〈informeel〉 save one's neck • zijn hachje (zien te) redden〈informeel〉 stick one's neck out • zijn hachje wagen, zich kwetsbaar opstellen〈informeel〉 up to one's neck in (debt) • tot zijn nek in (de schuld)→ deaddead/————————neck2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉 〈informeel〉1 vrijen (met) ⇒ kussenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 nekken ⇒ de nek omdraaien
English-Dutch dictionary. 2013.